|
OUD WORTELTJE (nr 4)
Denk maar niet dat je jezelf kent. Denk maar niet dat je weet hoe je geest op je lichaam reageert, als dat niet meer goed functioneert. Vorige week was ik totaal in paniek van de harde hoge toon in mijn linkeroor. Nu slaap ik er doorheen en denk alleen maar: “Als ik maar niet zo ga duizelen dat ik niks meer kan." Afgelopen zondag hebben we de voorstelling Smoeder, die ik met Marcel Musters speel, moeten afzeggen. Ik hoop dat dat niet nog een keer nodig is. Maandag uitgebreide onderzoeken door een specialist. Ik kan niet wachten. Het kan de ziekte van Ménière zijn zoals de huisarts veronderstelt, maar het kan ook iets anders zijn; Tinites, of Labyrintitus of nog wat anders. We zullen zien. Een paar jaar geleden rende ik naar de telefoon en stootte daarbij mijn teen tegen de tafelpoot. Krijsend rolde ik over de grond. Waarschijnlijk omdat het er zo dramatisch uitzag, reageerde mijn man averechts. Hij stond met zijn kookschort aan in de deuropening en zei tegen onze dochters: “Nou, nou, nou zeg, wat kan jullie moeder zich toch aanstellen." Toen ik mijn sok uittrok en er een teen als een oud worteltje horizontaal over de grote teen lag veranderde zijn toon onmiddellijk. Dat ik even sterk moest zijn en dat we naar de eerste hulp moesten. Maar toen was ik al niet meer aanspreekbaar. Zijn eerste reactie had zich in me genesteld en ik had me hermetisch afgesloten voor alles wat volgde. Iedereen die een stap in mijn richting zette, werd grommend en blaffend weggehouden. Toen ik na een uur gekalmeerd was, reden we naar de eerste hulp. In de auto begon ik met praten en hield niet meer op. Ik hoorde mezelf verhalen vertellen van meer dan dertig jaar geleden. Het viel me op dat er verder niemand wat zei in de auto; kinderen niet, man niet. Maar het waren toch leuke verhalen die ik vertelde? Met mij ging alles goed. De pijn in de teen was heel dragelijk. Nadat de gebroken teen aan de grote teen was verbonden, gingen we krukken halen. Dat moest van mij. Want we gingen namelijk met z'n allen naar Carré die avond. Er waren vast nog wel vier kaartjes. Voorzichtig probeerde mijn man mij duidelijk te maken dat er voor Brigitte Kaandorp in Carré al maanden geen kaartje meer te krijgen was. “Ach dat lukt best", hoonde ik. Ze spraken mij niet tegen. In de auto op weg naar Carré met mijn voet op het dashboardkastje, hing ik weer de vrolijke cabaretier uit. “Kostelijk", riep ik na elke door mijzelf vertelde anekdote. “Kos-te-lijk!" Verder bleef het heel stil in de auto. Toen we voorbij het huis kwamen van een vage kennis, herinnerde ik me dat die kennis had gezegd dat we es langs moesten komen. “Stop!" riep ik juichend. “Hier woont B. Even binnenkijken?" Het huis had een trap van tien treden naar de voordeur. Op Peters rug bengelend betraden we de hal waar een verbaasde B. ons binnenliet. Ik vond iedereen erg vreemd doen, alleen ik zelf was volstrekt normaal. Met een voet op tafel en met een glaasje wijn in mijn hand, keek ik rond in het prachtige huis van B. Zachte kleuren, warm licht. Een fles wijn op tafel, de kinderen deden een spelletje. Ik voelde de hand van mijn man langs mijn rug strijken en realiseerde me dat dat strijken al heel lang bezig was. En opeens wist ik het: ‘Ik was hysterisch. Dit was dus hysterisch zijn.' Na een uur lag ik diep te slapen in mijn eigen bedje. De volgende ochtend was iedereen al naar school en aan het werk toen ik wakker werd. Paniek. Liggend op de grond wurmde ik mij in een broek, maar zag ondertussen dat er onder de kast al jaren niet was schoon gemaakt. Dat moest maar es even gebeuren. Ik frummelde de ijsbeer van dochter Saar onder mijn buik en peddelde, met aan elke hand een washand liggend, door de kamer. Met mijn hoofd dwars tegen de onderste la van de kast liggend, poetste ik met de twee washandjes de vloer onder de kast. “Zie je wel? Je kunt met een gebroken teen alles doen. Sterker nog, je doet dingen die je al jaren eerder had moeten doen. Wat een vrolijkheid! Weet je wat, ik laat eerst even de hond uit, kan best met die krukken." Pas toen ik met de blaren op m'n handen van het steunen op de krukken, liggend tussen de drollen op het hondenveldje, in snikken uitbarstte, werd ik weer rustig. Ik had iets. En hoe het verder allemaal lopen zou, dat kon ik niet overzien. Eindelijk rust. |
|
|