|
Na de kerst (nr 18)
We waren een vreemde combinatie, hij en ik. Hij was achttien jaar en zat op de Technische Hogeschool in Eindhoven. Ik was veertien en blijven zitten in de tweede klas van de MAVO. Nogal een vreemde combinatie dus. Hij was de eerste jongen waar ik seks mee had. Ik weet nog dat het bij hem thuis gebeurde toen de rest van het gezin op vakantie was. Hij had niet mee gewild, want hij wilde het rijk alleen. Wij hadden plannen. Het was al heel erg lang aan tussen ons, zeker al een half jaar, en we waren allebei nog maagd. Het moest nu maar es gebeuren. Het gebeurde. We waren bezorgd over de bloedvlek in het laken die er ook na een paar keer wassen niet helemaal uitging. Zijn moeder moet de vlek gezien hebben. Ze heeft niets gezegd. Dat had ie ook eigenlijk wel geweten. "Ze zegt er niks van." Hij had een vaste vriend, Frits. Frits werkte in een cafetaria annex café, dus daar zaten wij elke zaterdag. Frits met een witte schort aan bij het vet en hij met twee of drie andere jongens aan het uiteinde van de bar, vlakbij de flipperkast. Heel de zaterdagmiddag werd daar poker gespeeld. Dan zat ik naast hem en keek toe. Het kwam niet in me op, het kwam in niemand op, dat mij dat ook te leren was, dat pokeren. Ik zat naast hem en dat was genoeg blijkbaar. We hielden van Yes, van Deep Purple maar vooral van Pink Floyd. Atom Heart Mother was onze lievelingsplaat. Voordat zijn ouders mij gezien hadden, vroeg zijn vader hem: "Wat voor maten heeft ze?" En hij heeft toen geantwoord: "Geen." En dat was meer de waarheid dan zijn vader kon vermoeden. Ik was toen heel erg dun. Ondanks de patat, de kroketten, de kwart liter ongeslagen slagroom elke dag en ondanks de pil bleef ik een heel erg dun meisje van 1.76m lang en met een gewicht van 52 kilo. En gek genoeg droeg ik ribfluwelen broeken waarvan ik de pijpen ingenomen had want ze moesten zo strak mogelijk om m'n benen zitten. Een beetje een vreemde verschijning moet ik geweest zijn. Ik was zeker niet het meisje dat zijn ouders voor ogen stonden als ze dachten aan de vriendin van hun begaafde zoon. Toen viel hij van z'n fiets. Hoe dat precies was gekomen, weet ik niet meer. Maar hij had een hersenschudding. Zijn ouders waren hem in Eindhoven gaan halen en hij lag op z'n oude zolderkamertje in het ouderlijke huis te herstellen. Het kamertje waar we die zomer…ja. Nu moest ik dus naar hem toe. Hij was ziek. Ik kende het huis net zo goed als mijn eigen huis, ik had er zelfs een sleutel van, maar nu moest ik netjes aanbellen en, o gruwel, ik moest zijn ouders een hand geven. Ze waren nogal deftig en rijk, vond ik. Zijn moeder deed er alles aan om mij op mijn gemak te stellen. Dat lukte niet helemaal. Hij werd beter. We hingen nog een hele zomer rond, hij ging naar het tweede jaar van de Technische Hogeschool en het ging uit. Een paar weken voor de kerst ging het uit. Het was goed, maar ik had toch verdriet. Op de dag na kerst ging ik een dagje naar Amsterdam. Ik wilde niet thuis zijn, want op die dag was mijn vader, vier jaar daarvoor, gestorven. Daarom brandde er op die dag voor het Mariabeeld een waxinelichtje. Ik wilde het niet zien. Ik wilde weg. Toen ik in de avond thuiskwam, liep mijn moeder op straat te huilen. Ik verstond niet wat ze zei. Ik dacht dat ze huilde om mijn vader, maar ze zei zijn naam: "Herman". Ik dacht dat ze in de war was en dat ze mijn vader en Herman verwarde. Ik pakte de fiets en reed naar de cafetaria. Daar zeiden ze dat het waar was. Hij was aangereden. Hij was dood. Toen ging ik naar zijn ouders. Ik was vijftien. Ik had het allergrootste verdriet van iedereen. En zij, zijn moeder, kon het opbrengen. Haar zoon was dood, maar ze hield me in haar armen en troostte me. De rest van het gezin, zijn zusjes en zijn broer, zaten stil aan tafel. Zijn vader zat in de voorkamer. Na een jaar vertrok het gezin uit Breda. Vorig jaar kwam ik er achter waar zijn ouders waren gaan wonen. Eindelijk kon ik zijn moeder gaan bedanken. Voor toen. Na vierendertig jaar. Ik mocht een foto van hem mee naar huis nemen. Die foto had ik vlak na zijn dood ook al es van haar gekregen, maar ik was hem kwijtgeraakt. Nu had ik hem weer. En ik ben hem weer kwijt. Hij is ergens, maar ik zou niet weten waar. Op z'n sterfdag stuur ik haar geen kaartje. Maar ik denk aan hem. En aan haar. En dat weet ze. Atom Heart Mother heb ik nooit meer willen horen. Nu was ik onlangs in Amersfoort. Daar sprak iemand mij aan. Het was zijn zusje. Een vrouw van middelbare leeftijd. Ze zei: "Wij konden niet huilen, wij konden niets voelen, wij zaten verpegeld aan de tafel. Jij kwam binnen en je huilde. Het was voor ons een verademing dat jij dat wel kon". Jarenlang heb ik mij geschaamd voor mijn puberaal egocentrische gedrag van toen. En nu dit. Ik had iets betekend. Wonderlijk. |
|
|