fotografieElsZweerink

Tien geboden - Loes Luca: ‘Alleen op het toneel gaat de beerput soms een heel klein beetje open’

Interview gepubliceerd in Trouw, 5 maart 2022. (download pdf)

Tekst: Arjan Visser
Beeld: Mark Kohn
Ze heeft lang gedacht dat alles opgelost kon worden. Schouders eronder. Niet piepen. Loes Luca (68) werd bekend om haar komische rollen, maar durft de laatste jaren steeds vaker te laten zien wat zich afspeelt in haar hoofd: ‘Soms ben ik bang, soms doet het zeer. Het is wat het is.’

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Geloven, dat leek me nou zó mooi. Ik ging naar de zondagsschool, vrat de verhalen over zoutpilaren, wonderbaarlijke genezingen en zeeën die in tweeën werden gesplitst, maar ik genoot vooral van het zingen. Ik ken al die liedjes nog. Haven, haven, veilige haven! Mijn paradijs, eind van m’n reis eh… lalalalaaa… vrij is de kust, want de loods is aan boord, doebie doebie daaaa!

Mijn vader moest er niks van hebben. De juffrouw van de zondagsschool – ‘Die trut!’ – was bij ons thuis niet welkom. Als ik, heel devoot, op mijn knietjes voor het bed ging zitten om te bidden, legde ik er een spiegeltje en een kammetje naast zodat ik, als hij ineens zou binnen stappen, meteen kon doen alsof ik met iets héél anders bezig was. Waar ik om vroeg? Geen idee. Ik bad omdat ik het zo’n mooi beeld vond. Ik hád wel hulp nodig, maar ik denk dat ik me dat toen nog niet realiseerde.”

II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Ik werd ooit genomineerd voor een Gouden Kalf, won een Musical Award en een Rembrandt Award, maar ik geef helemaal niets om prijzen. Ik doe dit omdat… ja, waarom doe ik dit eigenlijk? Die gedachte maakt me bij iedere première weer zenuwachtig. De nieuwe voorstelling (Uit het hoofd, geschreven door Maria Goos, AV) gaat grotendeels over mijn leven, en nu hoop ik maar dat mensen niet gaan denken dat ik mezelf zo ontzettend belangrijk vind. Ik wil entertainen, maar ik heb ook iets te vertellen waar het publiek zich misschien in kan herkennen. Ik wil mijn inzichten delen. Over gescheiden ouders en homoseksualiteit, maar ook over de angst voor het leven, en hoe je daar mee om kunt gaan.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Je ziet mij niet snel de barricaden op klimmen, ik wil niemand kwetsen en provoceren is ook niet aan mij besteed. Of dat een opvoedingskwestie is weet ik niet. De eerste negen jaar van mijn leven woonden we bij opoe in huis. Ze was een stevige, eerlijke Rotterdamse, met het hart op de tong. Een nette vrouw, maar ook iemand die haar handen aan de gordijnen afveegde als ze een makreeltje had gegeten. Ik kan me geen concrete levenslessen herinneren – behalve: verzorg je nagels, poets je tanden en spoel je borsten af met koud water dan blijven ze mooi overeind staan – maar ze was zeker de katalysator in ons huishouden. Bij opoe kon ik altijd terecht.”

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Vroeger kwam ik tot rust door te roken, maar dat doe ik jammer genoeg niet meer, want het schijnt héél slecht te zijn. Ik drink wijntjes. Of kopjes thee. Ik doe stomme spelletjes op mijn telefoon, schrijf me af en toe in voor een lesje pilates op de sportschool, en ik heb een brei-unit, daar in het hoekje van de bank. Ja, Arjan, ik brei. En dat kan je gek vinden – jawel, je trok een raar gezicht! – maar ik vind het heel rustgevend. Jammer dat je niet reageerde zoals de meeste mensen doen: ‘O, wat leuk, Loes! En wat brei je zoal?’ Dan had ik kunnen zeggen: sjaaltjes van restjes wol, babyschoentjes op vier pennen, van alles en nog wat. Misschien had ik je dan ook het hesje laten zien waar ik momenteel mee bezig ben. Maar ja. Dat gaat nu niet door.”

V Eer uw vader en uw moeder
“Luuk, mijn vader, had verkering met een vriendin van mijn moeder, maar toen zij op vakantie ging, zei hij: ‘Heb jij het nog nooit gedaan? Nou, je vriendin wel hoor, dus hup, doe maar even je beentjes van elkaar.’ Dat heeft mama gedaan. En toen kwam ik. Ze was pas negentien. Ze trokken bij opoe in en lieten de opvoeding min of meer aan haar over.

Mijn moeder had twee schoonmaakadressen en was overdag weg, mijn vader werkte niet, maar had het vooral druk met al z’n vriendjes die hij thuis ontving; hij bleek veel meer om mannen dan om vrouwen te geven. Mijn moeder had op een gegeven moment ook een ander. Het duurde even voordat ik in de gaten had dat het onze dokter was. Als ik één keer hoestte, stond hij al bij ons op de stoep.

Mijn ouders hadden het niet echt leuk samen. Mijn vader vond mijn moeder een tut. Als hij aan tafel met luciferhoutjes iets in elkaar zat te knutselen, moest hij alles opruimen zodra we gingen eten. Dat vond hij tuttig. En ze wás ook tuttig. Ik ging met hem tegen haar samenspannen.

Luuk was ook veel grappiger. Deed bijvoorbeeld in de tram alsof hij invalide was en als een medepassagier met tegenzin zijn plek aan hem afstond, nam hij krankzinnig lang de tijd om te gaan zitten. Ik stond er met een droevig gezicht bij, want ik moest het verdrietige dochtertje spelen. Zodra we onze bestemming hadden bereikt, kwam mijn vader weer tergend langzaam overeind en als we dan ein-de-lijk waren uitgestapt, trok hij gekke bekken naar de verbijsterde medereizigers en begon als een dolle op en neer te springen. Dat is toch leuk? Niemand had zo’n vader als ik.

Toen opoe overleed, zat ik, als negenjarige, opeens opgescheept met twee mensen die allebei nog heel veel uit te zoeken hadden. Mijn vader vertrok, en ik ging met mijn moeder in een flatje wonen. Vanaf dat moment ben ik, denk ik nu, dingen goed gaan maken. We deden alles samen. Van het geld dat ik met m’n eerste baantje verdiende, kocht ik een koffiezetapparaat voor haar. Toen ik op mijn zeventiende als au pair in Frankrijk ging werken, liet ik mijn moeder overkomen. We gingen samen naar restaurants. Samen gezellige dingen doen.

Mama was er altijd, overal, bij. Altijd op de eerste rij. Ik regelde alles voor haar. Dat heb ik een leven lang volgehouden. Ook toen ze acht jaar geleden begon te dementeren. Ik heb net zo lang voor haar gezorgd tot het niet langer kon. Ze is nu 88 en woont in een verzorgingshuis… ik heb óók voor mijn vader gezorgd trouwens. Een half jaar lang, tot het moment waarop hij op zijn 63ste aan longkanker zou overlijden. Dus of ik mijn vader en moeder heb geëerd? Zó. Zó! Nou en of. En ik doe het nog steeds.”

VI Gij zult niet doodslaan
“Mama heeft op haar tachtigste een euthanasieverklaring getekend, maar toen de dokter beginnende dementie vaststelde, wilde ze daar niets meer van weten. Ik denk dat ze ’m voor mij had ingevuld. Omdat ik het zo graag wilde. Omdat het mij zo vreselijk leek dat ze in de mensonterende toestand terecht zou komen waar ze nu in verkeert.

Ik heb zo verschrikkelijk veel verdriet gehad, dat wil je niet weten… in de eerste jaren leken al mijn moeders negatieve trekjes te worden uitvergroot. Ik dacht dat ik haar daar nog op kon aanspreken; dat ik het – op z’n Loes Luca’s – wel zou kunnen bijsleutelen, maar dat ging niet. Ze zakte steeds verder weg. En ik werd boos, ik schold haar uit: mens, wees nou eens dapper, zet je schouders eronder! Ik kreeg een hekel aan de vrouw van wie ik zoveel had gehouden. Er moest een psycholoog aan te pas komen om me weer een beetje overeind te helpen, dat hielp, maar toen ze het over vroeger wilde gaan hebben, ben ik gestopt met die gesprekken. Die beerput hoefde voor mij niet open. Hou het deksel er maar op. Niet piepen.

Nina, mijn dochter, zegt altijd: ‘Als jouw been eraf valt, zal je zeggen: lopen jullie alvast maar door hoor. Ik ben iets later!’ Ik zal ook nooit in zo’n zelfde situatie terechtkomen. Dit is zó naar, zó afschuwelijk – dat wil je niemand aandoen. Ik heb een poedertje in huis waarmee ik er zelf een einde aan kan maken. Niet dat ik het van plan ben hoor, maar als het nodig is, kan ik in ieder geval zelf die beslissing nemen.”

VII Gij zult niet echtbreken
“Nina’s vader ging er met een ander vandoor. Dat vond ik toen verschrikkelijk en het was ook niet zo fijn dat hij me verliet terwijl mijn vader net lag dood te gaan, maar we zijn nog steeds gek op elkaar – ook al wil hij dat niet toegeven – en als dat, toen, allemaal niet was gebeurd, zou ik ook Harald, de liefde van mijn leven, hebben misgelopen.

Harald en ik werkten samen. Ik vertelde hem iedere avond over mijn ex en mijn stervende vader, en op een gegeven moment merkte ik dat hij gek op me was. ‘Dat kan toch niet’, zei ik, ‘je hebt een vrouw en drie kinderen! Daar ga ik echt niet aan beginnen.’ Ik hoor het mezelf nog tegen mijn moeder zeggen: ‘Hij moet niet denken dat-ie hier zomaar kan intrekken!’ Een paar maanden later woonden we samen.

Harald heeft zijn vrouw voor mij verlaten, ja, maar als hij het toen niet had gedaan was hij later wel bij haar weggegaan. Zijn kinderen zijn wel eens boos op me geweest. ‘Je hebt papa van mama afgepakt’, zeiden ze. ‘Nee’, zei ik, ‘ik heb papa van mama gekregen. En ik ben heel blij met hem.’

Het ging niet altijd even makkelijk, ik heb mezelf weleens opzij moeten zetten, maar uiteindelijk is dat hele, bonte gezelschap wel bij elkaar gebleven. Als ik een première heb, zit iedereen op de voorste rij: Nina, mijn ex, de drie jongens die hij na mij nog heeft gekregen, de kinderen van Harald, zijn ex, haar ‘nieuwe’ man met zijn kinderen: iedereen is er. Behalve Harald.

Hij is in 2008, op 52-jarige leeftijd, aan hartfalen overleden. Gek idee: hij is al langer dood dan dat we samen waren, maar ik ben nog steeds met hem. Ik weet dat Harald het prima zou vinden als ik iets met een ander zou krijgen, maar het is er nooit van gekomen. Kom ik niet de juiste mannen tegen of lukt het me niet om zulke gevoelens toe te laten? Ik weet het niet.”

VIII Gij zult niet stelen
“Heb ik één keer gedaan, maar dat ging eigenlijk per ongeluk. Het was tijdens mijn studententijd in Utrecht. Ik moest een stofje hebben. Teak-stof, wit met blauwe strepen. Een vriend van me stond buiten de winkel te wachten, dus ik liep even met die rol naar hem toe en zei: ‘Kijk, dit bedoel ik’. Zegt hij: ‘Je kan er nu gewoon mee weglopen’. Dat heb ik toen om een of andere reden gedaan. Ik klemde die rol onder mijn arm en heb het op een rennen gezet. Bespottelijk toch? En ik durfde ’m ook niet meer terug te brengen. Het was helemaal niet mijn intentie om iets te jatten. Doodeng! Als ik een winkel binnenloop, laat ik mijn tas bij de ingang staan omdat ik bang ben dat ze denken dat ik er wat in ga stoppen. Dus nee. Ik ben beslist geen pikkedief.”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Dat wordt mij vaker gevraagd: ben je nu jezelf of speel je iemand? Ik gooi het sowieso graag op de lach, dat is waar. Daar gaat mijn voorstelling ook over. Op een gegeven moment zeg ik tegen mijn tegenspeelster, een jonge actrice: ‘Kom op, dit is niet leuk voor de mensen!’ ‘Moet het dan altijd leuk zijn?’ vraagt ze. ‘Ja, dat willen ze!’ ‘Hoe weet je dat?’ ‘Nou, vijftig jaar ervaring.’

Ik ben in het gewone leven ook iemand die alle bordjes in de lucht wil houden. Hoe gaat het met haar? Even een extra draai geven? O, hij is gevallen… laten liggen of weer op het stokje zetten? Dat is ergens in die jeugd ontstaan natuurlijk. Hoe is het anders mogelijk dat een introvert meisje zó’n drukteschopper is geworden? Ik denk dat ik op het toneel, heel af en toe, het deksel van die beerput wel een beetje durf op te tillen. Wat er dan tevoorschijn komt? Ja zeg, nou, eh… verdriet. Ik wil daar niet te lang bij stil blijven staan, want ik heb een hartstikke gelukkig, rijkgevuld leven, maar als ik aan dat meisje denk, dan: poeh.

Daar ging waarschijnlijk ook die woede over toen mijn moeder ging dementeren. Waarom moet ik eigenlijk voor jou zorgen? Had het niet andersom moeten zijn? Tot mijn negende was ik op mezelf aangewezen. Ik snap het wel: mama stond, met een niet werkende, homoseksuele man die zich helemaal nergens iets van aantrok, in de overlevingsstand. Ik heb daardoor geleerd om alles zélf te doen, zo snel mogelijk aan te pakken. Angst? Wegstoppen. Pijn? Negeren. Daar begint de laatste jaren verandering in te komen. Soms ben ik bang, soms doet het zeer. Ik hoef niet alles weg te lachen, mezelf niet groot te houden. Het is wat het is.”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Begeren, begeren… ik weet het niet hoor. Nou heb ik het niet slecht hè? Ik heb een rijk gevuld leven: een mooi huis, fantastische mensen om me heen, altijd iets te doen en elke dag eten op tafel. Ik zou wel graag weer willen gaan reizen, maar dat kan niet zolang mijn moeder nog leeft. Ik moet er zijn als zij me nodig heeft – terwijl ze vaak niet eens meer weet wie ik ben. Ik zit gevangen in de Alzheimer-gevangenis. Haar dood zal mijn bevrijding zijn.

Dat klinkt vreselijk, maar ze is er in feite al jaren niet meer. Ooit was ze een keurig verzorgde vrouw, met mooie sieraden en een prachtig decolleté, lekker opgetut, alles tiptop in orde, maar nu is ze een beestje, een zichzelf bevuilend beestje. Niet gelukkig, niet ongelukkig. Niks. Leeg. Het is uit liefde als ik zeg dat ik hoop dat het niet lang meer hoeft te duren. Alleen maar liefde.”



Loes Luca (Rotterdam, 1953) is actrice, bekend van de toneelbewerking en verfilming van Annie M.G. Schmidts Ja zuster, nee zuster en de nieuwe versie van ’t Schaep met de 5 pooten. Vorig jaar was ze, onder meer, te zien in de tv-serie Maud en Babs en in de film Casa Coco. In februari ging haar, door Maria Goos geschreven , theatervoorstelling Uit het hoofd in première. Voor de volledige speellijst, zie: www.kikproductions.nl.