fotografieElsZweerink
Interview met Maria in het Volkskrant Magazine - 17 februari en 18 februari 2007

Sommige schrijvers moeten zich afzonderen. Ik juist niet.


'Slecht nieuws' verstoorde een periode die juist zo feestelijk had moeten zijn. Rond de première van De geschiedenis van de familie Avenier kreeg Maria Goos (50) te horen dat ze borstkanker heeft. 'De fysieke ervaring van verdriet, die had ik nooit zo meegemaakt.'

tekst: Bor Beekman
fotografie: Morad Bouchakour



De ochtend voor de première zat scenarioschrijfster Maria Goos ontzettend te huilen in haar auto. Ze kwam net uit het ziekenhuis, waar ze een gesprek had gehad met de plastisch chirurg. Ze dacht: als ik nu even goed doorjank, kan ik vanavond misschien toch een beetje genieten.
De openingsvoorstelling van de eerste twee delen van De geschiedenis van de familie Avenier, het door haar geschreven Brabantse toneelvierluik, vond 25 januari plaats in de Amsterdamse Schouwburg en werd bezocht door veel vrienden, collega's en bekenden.
'Het leek wel of iemand briefjes op alle stoelen had gelegd', zegt Goos. 'Geacht publiek, de schrijfster van Avenier heeft borstkanker. Het is niet levensbedreigend en ze zou het erg waarderen als u er normaal over deed.' Ze glimlacht. 'Niemand deed er geheimzinnig over. Ze zeiden wat aardigs, of pakten even mijn arm vast. Soms zei iemand ook iets onbeholpens: 'Ik sta achter je', of: 'Je blijft altijd heel mooi van inborst' - waar ik vreselijk om moest lachen. Het was zo prettig dat bijna iedereen het al wist en me gewoon durfde aan te spreken.'
Twee weken voor de première kreeg Goos de uitslag van het onderzoek naar het knobbeltje dat ze voelde zitten in haar linkerborst. Ze viel even stil. De arts zei: 'Hoort u mij? Begrijpt u mij?' Ik zei: 'Ja, ik begrijp u heel goed en ik hoor u ook heel goed.' Binnen vier minuten viel het woord amputatie. Bij dat woord werd ik misselijk. Ik voelde dat ik moest kotsen, dus ik stond op. 'Waar gaat u naartoe?', vroeg de arts. Ik zei: 'Ik moet even naar de wc.' Waarop zij zei: 'Dat gaat wel ten koste van de tijd van de andere patiënten.'
Goos stond zo weer buiten. 'Ik dacht: het klikt niet tussen die vrouw en mij. Ik wil hier niet behandeld worden. Ik ben overgestapt naar een ander ziekenhuis.'
'Alsof je in een rare film zit', zei je vaste regisseur Willem van de Sande Bakhuyzen, toen bij hem kanker werd ontdekt.
'Maar niet dat je denkt: oh, wat een mooie scène. De fysieke ervaring van verdriet, die had ik nooit zo meegemaakt. Ik heb thuis weleens wijnkoelers op tafel staan, van die grote zilverkleurige emmers met ijsblokken en water. Toen ik de woorden 'slecht nieuws' en 'amputatie' hoorde, voelde het alsof iemand mijn hart in zo'n emmer dompelde - koud om het hart.'

'Beterschap hè, Maria, van God.'
'Ja, praat jij nog eens even met God, dan komt het wel goed.'
De schoonmaakster zwaait gedag en doet de voordeur dicht. 'Ze heeft speciale contacten', legt Goos uit. Ze zit aan de eettafel, beneden in haar huis in de Amsterdamse wijk Watergraafsmeer. Hier schrijft ze ook graag, zo tussen het huiselijk rumoer, die deze middag wordt veroorzaakt door hond Dora, twee schoorsteenvegers, bezoekende vriendin Wivineke, man en acteur Peter Blok (die vandaag vrij is maar zes keer per week een dubbelrol speelt als Jan en Henk Avenier) en hun twee tienerdochters (een met oorontsteking, de ander ook ziekjes).
'Sommige schrijvers moeten zich afzonderen, ik juist niet.'
Om deel drie en vier van haar vierluik ruim op tijd af te krijgen (de première is 16 maart 2008) moet ze per dag, zo heeft ze geschat, een uur of drie schrijven. 'Gelukkig hoef ik geen chemo, want daar schijn je helemaal beroerd van te worden.'
Ze stopt wel per direct met het politieke feuilleton dat ze samen met Jan Willem Jurg schreef voor Volkskrant magazine en met de interviews die ze maakt voor het tijdschrift Esta.
Hoe gaan Brabanders om met slecht nieuws?
'Niet echt anders, denk ik. Maar in ieder geval praten ze. Het is misschien niet precies wat ze zouden willen zeggen, maar het haalt de druk wel van de ketel. Dat lijkt niks, maar het is al heel wat. Dat gereformeerde, dat inerte, dat naar binnen geslagen lijden onder het leven - daar doen wij niet zo aan.'

De Brabantse familie Avenier is deels gebaseerd op Goos' eigen familie. Het feuilleton start in 1956, haar geboortejaar. Voor ze begon met schrijven interviewde de schrijfster, samen met documentairemaker Michiel van Erp, haar neven en nichten. De dvd daarvan is te koop na de voorstelling.
Het valt op dat je neven en nichten, die je 20 jaar niet gezien had, heel open praten. Overspel, drank, zelfmoord; het komt allemaal voorbij.
'Ja, en ze praten makkelijk, hè? Ze reflecteren niet, ze zijn. Geen cynisme, geen bitterheid, geen ironie. Tussen denken en voelen zit nog geen split second.'
Het duurde even voordat het theatergezelschap Het Toneel Speelt begreep wat je wilde maken met De Aveniers. Na eerste lezing vonden ze het kleinburgerlijk getut.
'Je moet hiernaar met zachte ogen kijken, niet met distantie. Vooral in deel één meandert iedereen maar zo'n beetje om de onderwerpen heen. Straks in deel drie, en vooral in vier is dat heel anders. Dan leeft de familie in 1985 en 2000, met efficiënt taalgebruik, ontdaan van elke charme of schoonheid.
'Vooraf was ik bang dat er respectloos naar zou worden gekeken. Sinds Heijermans heb je geen arbeiders meer op het toneel, of kleine middenstanders zoals deze mensen. De kritiek is me alleszins meegevallen, alleen de Volkskrant - what's in a name - was erg negatief, verder niet. Wel hier en daar wat aanmerkingen en af en toe het toontje: 'als ze maar niet denkt dat het briljant is.''
Weer een glimlach. 'Kijk, ik weet wat mensen leuk vinden: vlijmscherpe, vileine dialogen en een overkoepelend plot, in een arena die een zekere status heeft.
'In Cloaca zitten woorden waarvan ik weet dat ze niet zo algemeen bekend zijn, zoals 'eloquent', 'imperitia' en 'exclusieve coterie'. In een film noemen ze dat production value. Als je er vijftien van die woorden instopt, krik je het stuk op. Die trucjes ken ik allemaal, maar dat is een doodlopende weg. Cloaca héb ik al geschreven.'

Vader Goos was smid in Breda, maar moest zijn smederij verkopen omdat hij leed aan een nierziekte, waarna het gezin leefde van een uitkering. Maria was 11 toen hij overleed.
Ons lukt nooit niks.
'Dat was de lijfspreuk van mijn moeder. Bij die stam hoor je, bij de stam van 'ons lukt nooit niks'. Als ik dacht dat mij misschien wel iets zou lukken, voelde dat heel lang als verraad, alsof ik me boven mijn familie stelde. Daarom vond ik het ook nooit zo erg dat mijn broer en zus Oud geld niet zo bijhielden en niet snel naar mijn stukken kwamen.'
Wat doen ze nu?
'Mijn zus is baliemedewerker in een ziekenhuis. Ze is 60, mijn broer is 65, die is met de vut. Hij is technisch ingenieur geworden, via de avondschool.
'Ik heb mijn broer en zus per mail verteld over mijn borstkanker. Bellen kon ik niet aan. Ze wilden langskomen, en dat is heel uitzonderlijk want ze komen bijna nooit. Ik zei: 'Vinden jullie het goed als we er gewoon intensief over mailen?' Dat was even wennen, maar het gaat heel goed. Het is veel moeilijker actueel leed te delen met familie dan met vrienden. Met familie schuurt het altijd tegen ander leed aan; onze vader die 25 jaar lang ziek is geweest. Het rijt wonden open. Daar doe ik ze geen lol mee en mezelf ook niet. Communiceren doe ik blijkbaar toch het best via lettertjes.'
Na de dood van je vader heeft je moeder een jaar lang niet gesproken.
'Ze was depressief. En ik dacht alleen maar: ik wil dat ze weer praat en lacht. Ik ging haar verhalen vertellen. En daar werd een schrijver geboren.'
Met als schooladvies: huishoudschool.
'Ja, dat vond mijn moeder niet zo erg. Ik wel, ik was ontzettend bang voor de meisjes van de huishoudschool. Om die reden heb ik mezelf 'geforceerd' naar de mavo, en dat werd dan later havo. Door het heel erg graag te willen en maar te blijven roepen dat ik het kon.'
Je moeder werkte je ook tegen. Op de ochtend van je auditie voor de toneelschool maakte ze je expres niet wakker, zodat je te laat kwam.
'Daar ben ik nooit boos over geweest, wat overigens niet gezond is. We waren een symbiose, als kind begreep ik haar te goed. Diep van binnen hoopte ze dat ik een beetje zou mislukken, want dan bleef ik lekker in Breda, en als ik dan ook nog een ietsepietsie ongelukkig huwelijk kreeg, bleef ik lekker veel van haar.'
Je man Peter, toen al je vriend, vond ze een bedreiging?
'Als hij er was, werd ze bokkig. Peter deed alles om maar contact te leggen. 'Goh, je rookt', zei hij. Geen antwoord. 'Rook je veel?' 'Drie sigaretten per dag.' Punt. 'Drie sigaretten?' 'Ja.' 'Altijd drie?' 'Ja.' 'Waarom dan drie?' 'Dat is goed tegen de bacteriën.' Punt.
'Dan was het ineens geen gezellig Brabants geouwehoer. Ze was jaloers en ik begreep dat wel. Binnen een jaar ging mijn vader dood en trouwden mijn broer en zus. Van een gezin van vijf gingen we terug naar moeder en kind.'
Wat was er gebeurd als je in Breda was gebleven?
'Ik denk dat ik wel steviger was blijven drinken. Toen ik 20 was dronk ik veel, ook jenever. Ik ging elke dag wel aangeschoten naar bed. Maar hoe het ook gelopen zou zijn, met een rothuwelijk of met veel drank, ik denk dat ik op een of andere manier wel zin aan mijn bestaan zou hebben gegeven.'

Als kind zat Maria elk weekend bij oma en opa Goos, tussen de drie zussen van haar vader, haar neven en nichten en de lakens die door de voorkamer hingen te drogen. Opa Goos werkte in zijn leven één dag in de fabriek, kwam thuis en zei: 'Dat nooit meer.' Oma Goos wist het gezin te onderhouden met kaarten leggen; mensen betaalden met geld en antiek voor haar toekomstvoorspellingen.
Ze hielp ook bij de genezing van ziekten?
'Ja, ze was wel apart. Ik weet nog dat er een familiefoto gemaakt werd en ze tegen mijn nicht zei: 'Jouw man mag niet op de foto want die blijft toch niet bij je.' Ze kreeg gelijk.'
Je vond haar een takkenwijf.
'Ja. Als ze vond dat ze te weinig aandacht kreeg, deed ze of ze op sterven lag, soms maandenlang. Precies zoals oma Avenier.'
Had je voor de Aveniers ook nog wat aan de familie van je moeder?
'Nee. Zij kwam uit een ander milieu, was onder haar stand getrouwd. Mijn moeder voelde altijd wanneer de gezelligheid ging draaien. Elk feest bij Goos eindigde traditioneel met een ruzie. Zij wilde dan naar huis, mijn vader niet, die wilde bemiddelen. De aanleiding kon heel eenvoudig zijn: wie aan wie een theelepeltje had gegeven - letterlijk. Na een half uur moest dan de politie komen. Nu denk ik: het had ook een functie, net als carnaval. Het ging over niets. Aan rancune deden ze niet, de volgende dag was alles weer goed.'
Zijn je neven en nichten ooit naar je stukken geweest?
'Nee, nooit. Ze gaan niet naar theater, misschien een keer naar een musical.'
Maak jij volkstoneel, gaan zij naar Joop van den Ende.
'Ik zou dat publiek van Joop wel willen hebben. Maar niet alléén dat publiek. Ik ben een van de weinige Nederlandse schrijvers met een repertoire waarvan de kwaliteit erkend wordt én dat een groter publiek kan trekken. Dat is er bijna niet. Daardoor zie je veel theater als vormexperiment; regisseurstheater, en dat is vaak zo emotieloos, zo koud.'
Joop van den Ende wilde Cloaca kopen, maar toen beledigde je hem.
'Ja, wat zei ik ook alweer? Het is alleen maar handel voor jou, zoiets. Nou had hij mij eerst al beledigd door onze afspraak zeven keer af te zeggen. Dan zat ik voor niets in de gang te wachten in zijn kantoor.'
Je bent zeven keer komen opdraven?
'Twee keer. Die andere keren werden telefonisch afgezegd. Hij wilde Cloaca in het buitenland uitbrengen. Ik wilde hem graag zien, want ik dacht: wij komen uit hetzelfde milieu; de gewone mensen, misschien kan er een klik ontstaan. Maar dat ging helemaal mis. Joop praatte al over wie hij geschikt vond als regisseur en aan welke internationale acteurs hij dacht. 'Wanneer kom je dan kijken?', vroeg ik. Hij zei: 'Dat hoef ik niet, daar heb ik informanten voor en die zeggen dat dit heel erg geschikt is voor het buitenland.' Toen dacht ik al: dit is niet goed voor het stuk en niet goed voor mij.'
Je was ook al eens het nummer van John de Mol kwijtgeraakt.
'Ik zei: 'Wat leuk dat je belt, maar ik sta nu net even buiten en moet zo naar binnen voor filmopnamen. Ik bel je terug, want ik heb je nummer nu in m'n mobiel.' Hij: 'Dat is goed.' Ik heb twee keer teruggebeld en kreeg steeds de centrale: 'Wie wilt u spreken? John de Mol?' Dat ging echt niet. Einde contact.
'Het is niet uit dedain, ik heb er nooit onwelwillend tegenover gestaan, want ik wil juist dat gemêleerde publiek, dat is mijn droom, dat je die groep terug in het theater krijgt, zonder concessies te doen.'
Heb je nog contact met Kevin Spacey, de regisseur van Cloaca in Londen?
'Nee, helemaal niet meer.' Met zachte stem: 'Ach, weet je, hij is nog steeds artistiek leider in Londen en ik ben nog een paar keer gaan kijken naar een stuk waar hij zelf ook in speelde. En dan is het een nadeel dat ik zo ontzettend slecht kan liegen. Ik vond het altijd vreselijk; zo oubollig en truttig. En dat hoef ik niet eens te zeggen.'
Dat zie je zo ook wel aan jou.

'En hij zag dat ook. Wat dat betreft is hij een ster, met hoofdletters. Zoiets is hij helemaal niet gewend.'
Hij komt niet meer bij je logeren?
'Nou, ik zei tegen Peter: 'Áls hij nog eens komt logeren, dan komt hij niet meer weg met dat oppervlakkige gedoe.' Het is erg gezellig met hem, maar hij blijft onpersoonlijk. Je trekt een weekend lang intensief met hem op, ziet hem dan nog tientallen keren in Engeland en je denkt: wie is hij nou eigenlijk? Ook dat rare gezwem over wat hij nou is, homoseksueel of niet.'
Uiteindelijk trok Cloaca in Londen 46 duizend bezoekers, ondanks de slechte recensies.
'Cloaca werd een publiekslieveling, het stuk viel alleen verkeerd bij het establishment. In Spanje is het nu heel succesvol en het wordt dit jaar in Berlijn, Wenen en Hamburg opgevoerd. Het is ook verkocht in Zuid-Amerika.'
Je hebt geproefd aan internationaal succes. Cloaca in Londen, feestje bij Elton John thuis, met Michael Caine, Sting en de Osbournes. Moet dat nog een vervolg krijgen voor je?
'Het was allemaal spectaculair om mee te maken, maar jeetje, wat was ik blij als ik naar huis mocht. Ik ambieerde nooit een buitenlandse carrière, en als er één stuk niet geschikt is voor het buitenland dan is het De Aveniers wel. Aan de andere kant: nu ik een aantal internationale hits heb gezien denk ik wel: oh, dat kan ik ook. Misschien ga ik een stuk schrijven waarvan ik weet dat het internationaal goed gaat verkopen.'
Hoe doe je dat?
'Het moet makkelijk te produceren zijn. Geen twintig man op toneel, geen oer-Hollandse elementen. Ik heb het nooit gedaan, commercieel denken, maar nu, ook door die borstkanker, denk ik: ja kutje, je bent mooi wel freelancer, je moet nu heel veel afzeggen en dat verlies van inkomsten wordt nergens gecompenseerd. Dus misschien ga ik zo mijn eigen pensioen creëren.'

De dag voor het interview heeft ze besloten dat ze haar borst volledig laat weghalen, zonder huidbesparing. Huidbesparend opereren kan ook, maar dat kan het herstel bemoeilijken als er bestraald moet worden. 'Afscheid nemen van een deel van je lichaam, dat is zo erg. Ik ben een borstenvrouw, het zijn geen theezakjes. Toch snap ik niet dat vrouwen zichzelf de vraag stellen: waarom ik? Eén op de negen is de statistiek. Waarom ik niet? Het is dat ik sinds een half jaar zeven kilo ben afgevallen en dat ik ook bij mijn borsten dunner ben geworden, anders had ik denk ik geen bobbeltje gevoeld, dan lag alles nog gewoon in zo'n lekker speklaagje.'
Dat is een raar idee.
'Ja. En nu moet ik een derde borst creëren, dit jaar. Dat kan allemaal, met huidoprekking en plaatsing van huidweefsel uit je rug of je buik. Het kost veel energie, dus ik moet het schrijven beperken. Maar tijdens de volgende première, van deel 3 en 4 van De Aveniers in maart 2008, hoop ik een fraai decolleté te dragen waarin twee borsten te zien zijn, van eigen huid en eigen vulsel.'