fotografieElsZweerink
ALLES STROOMT (nr 14)
De vijf zat nog niet in de klok, maar op visite bij een vriendin zaten we al aan de champagne, gewoon op een maandagmiddag, na het strijken van een paar overhemden. Het leven gaat namelijk door. Mijn vriendin vertelde iets, het ging over seks, waarbij ik een wijds armgebaar maakte. Daarbij sloeg ik mijn champagneglas kapot. Even lag mijn mobiele telefoon op de tafel in een bubbelplasje. Snel een doekje eroverheen, glasscherven opgeruimd, plasje opgedweild, en weer champagne gekregen. Uit dezelfde fles, maar in een goedkoper glas.

Mijn telefoon deed het nog, gelukkig. Maar na een paar weken bleek hij toch van slag. Zo wilde cijfer drie niet meer, bijvoorbeeld. En de voice mail deed het nog maar af en toe. En soms kreeg ik niet een sprekend mens aan de lijn, maar een laag overvliegende straaljager. Eergisteren wilde ik iemand bellen en toen kreeg ik helemaal geen verbinding. Doodse stilte. Verbaasd keek ik naar mijn toestel, zoals mensen in slechte films naar de hoorn kijken als ze geen gehoor krijgen. Toen zag ik de kleurige afbeelding op mijn schermpje heel langzaam ontkleuren en daarna in zijn geheel verdwijnen, tot er een grijs vlak overbleef met een zwarte rand eromheen. Een rouwkaart. Ik wist niet dat telefoons konden sterven. "Vloeistofschade", zei de expert.

Er viel niets meer aan te doen, maar ik kreeg een nieuw toestel, met mijn oude sim-kaart erin. Met de grootst mogelijke moeite had de expert mijn telefoonboekgegevens kunnen redden. "De rest van uw gegevens zijn verloren gegaan." Ach, ik hoefde gelukkig niet al die telefoonnummers te traceren, dus ik was opgelucht en dankbaar en liep bij het reparatiecentrum naar buiten. Ik had binnen ook niet zo snel geweten wat hij bedoelde met 'de rest van uw gegevens'.

Maar eenmaal buiten bekeek ik mijn nieuwe telefoon 'es goed. Zag er vertrouwd uit. Precies als die oude die in de champagne verdronken was. Maar iets klopte er niet. Ach, natuurlijk, het ding had geen geschiedenis. De foto's. De foto's die ik erin opgeslagen had, waren weg. De foto's van de overleden vriend. De foto's van onze handen, een paar dagen voor zijn dood. De foto's van zijn gezicht. En zijn sms-jes. Weg. Die sms-jes die heel het verhaal vertelde vanaf juli 2004, toen ik op vakantie was: "Lig in ziekenhuis, heb eigen telefoonnummer, bel me." Tot de laatste, in september 2005. "Gaat niet goed." Daartussen zaten berichtjes van hoop, diep geluk, vitaliteit, leven.
Na zijn dood heb ik zijn voice mail nog een paar keer gebeld. Is helemaal niet gek, doet de dochter van André Hazes ook. Vorige week kreeg ik niet meer zijn stem, maar een signaal. Afgesloten. Weg.

Alles stroomt. Alles verdwijnt.
Het was de nacht van 1 januari 1973. Ik was zeventien jaar. Ik had oranje laarzen aan met plateauzolen en een bruin fluwelen lange rok met daarop een hesje vol goudborduursel. Ik was alleen de stad ingegaan om twaalf uur. Waarschijnlijk was dit een Oud & Nieuw tussen twee vriendjes in, en vriendinnen had ik toen niet. Ik weet nog dat ie lang was. Ik kwam tot zijn schouders. Hij had een lief bleek gezicht. Hij was een man. Een man van tweeëntwintig jaar. Niets jongensachtig aan hem. Hij bleef heel de nacht zijn jas aanhouden. Ook toen we dansten. Hij was het middelpunt van een groep sociaalacademiestudenten die ik uit het café kende als arrogant en provocerend. Dat waren ze die avond niet. Voortdurend was de aandacht van deze vriendenclub op hem gericht. Hij kreeg steeds drankjes aangeboden. Als hij en ik dansten, stonden ze in het donker naar ons te kijken. Soms hieven ze allemaal hun glas naar hem.

Tijdens het dansen raakten zijn handen mijn blote rug. Hij maakte een geluid dat ik niet verwacht had; alsof ie een jong hondje aaide. Alsof ie nog nooit een rug van een zeventienjarig meisje had gevoeld. Alsof het hem ontroerde. Heel de nacht bleef de groep van vijf of zes jongens en meisjes (ze waren rond de twintig maar het waren toch nog geen mannen en vrouwen, denk ik) op een paar meter afstand van ons. Ze spraken soms zacht met hem, nooit met mij. Er was iets vreemds aan alles. Het volgende herinner ik mij nog heel duidelijk; we liepen tegen de ochtend naar mijn huis. Ze liepen allemaal mee en één van zijn vrienden sloeg toen een arm om hem heen en zei: "Je hebt gedanst, je hebt gelachen, je hebt met een meisje gezoend… niet gek man!"

Bij het afscheid, nog steeds stonden zijn vrienden op een meter afstand van ons, vroeg ik: "Denk je dat we elkaar nog es zien?" Hij antwoordde niet. Het was niet nodig. De groep lachte hard. Alsof ik een meesterlijke grap verteld had. "Nee", riepen ze. "Dat zit er niet in helaas." Ze liepen weg. Een sliert van mensen met de armen om elkaar heen. Hij, met de lange jas, in het midden. Ik werd heel ongelukkig.

Ik kijk naar m'n telefoon waar niets in is opgeslagen. Alleen adressen. Verder niets. Ik denk aan onze vriend die in september overleed. En ineens is daar die jongen met die lange jas, van 32 jaar geleden.

Die ging niet op reis, zoals ik altijd heb gedacht. Ach nee, natuurlijk niet. Die ging dood.